Bijbelverhalen

NT. 11 HUIL MAAR UIT, PETRUS

Heb jij wel eens uitgehuild bij je vader of je moeder? Je hele lijf schokte van verdriet. Het leek wel of je hart zou breken. Je kon geen woorden vinden om het te vertellen. Je had een zakdoek nodig voor de stroom tranen en voor je rode, natte neus. Ja? Heb jij dat ook wel eens meegemaakt?

Heb jij dan ook die armen om je heen gevoeld van je vader of je moeder? Voelde je die aaiende handen over je hoofd? Hoorde je die troostende kleine woordjes? Ja?

Langzaam zakte dan je verdriet weg. Je snikte nog wat na… Dan werd je rustig. Het nare was er nog wel, maar het deed geen pijn meer. Vader of moeder wisten ervan.

Petrus heeft ook eens zo vreselijk gehuild. Uitgehuild bij God, zijn hemelse Vader.

 

Jezus en zijn discipelen hebben zojuist het Pesachfeest gevierd in een bovenzaal in Jeruzalem. Nu gaan ze op weg naar de olijftuin Getsémané om daar te slapen. Terwijl ze door de nauwe straatjes van de stad lopen, zegt Jezus: ‘Vannacht zullen jullie allemaal wensen dat je mij niet kende.’

Petrus, die voorop loopt met een fakkel in de hand, houdt zijn pas in. Wat zegt de Heer nou toch? Met opgetrokken wenkbrauwen kijkt hij over zijn schouder naar Jezus. Doordat ze net over een maanverlicht stukje lopen kan hij hem goed zien. Verbeeldt hij het zich, of ziet Jezus inderdaad zo bleek. In ieder geval klinken zijn woorden erg ernstig.

‘Ja heus!’ zegt hij, ‘Gods Woord zegt immers dat de herder doodgemaakt zal worden en zijn schapen zullen verjaagd worden. Zoals het staat geschreven zal het gebeuren.’

‘Maar, Heer,’ valt Petrus vlug in, ‘Ik zal u nooit in de steek laten of vluchten. Nooit!!’

Hij geeft de fakkel aan Andreas en gaat vlak voor Jezus staan.

‘Nooit!’ herhaalt hij weer.

Jezus legt beide handen op Petrus’ schouders, kijkt hem recht in de ogen en zegt bedroefd: ‘Wat ik nu ga zeggen is de waarheid, vriend van me. Voordat de haan morgenochtend kraait, zal jij drie keer gezegd hebben dat je mij niet kent.’

Even, heel even maar vlamt er een schrik door Petrus heen om die woorden, maar hij slaat zijn ogen niet neer. Hij hoeft zich nergens voor te schamen. Jezus is echt zijn beste vriend en hij is werkelijk niet van plan hem ooit in de steek te laten.

‘Al moet ik met u sterven, Heer, dan nog zal ik nooit zeggen dat ik u niet ken.’ zegt hij vastbesloten.

De anderen zijn om hen heen komen staan. Ze mompelen instemmend.

‘Ook wij niet, Heer. Nooit zullen wij u in de steek laten of zeggen dat wij u niet kennen.’

Jezus kijkt de kring rond, ziet al die oprechte gezichten en zegt met een berustend gebaar: ‘Het is goed. Laten we maar doorlopen.’

Zwijgend vervolgen ze hun weg. Ieder is bezig met zijn eigen gedachten. Zo lopen ze de poort door, de brug over en langs de smalle kronkelende paadjes de Olijfberg op.

 

Die nacht, de vreselijkste nacht uit hun leven, wordt de Heer gevangengenomen. Zoals hij voorspelde gebeurt het. Alle discipelen vluchten. En Petrus? Kijk, daar sluipt hij. Van de ene schaduwplek naar de andere  hollend, volgt hij de soldaten die Jezus geboeid meevoeren terug naar de stad.

Het gaat regelrecht naar het huis van de hogepriester, waar de Hoge Raad al zit te wachten om Jezus te ondervragen. Petrus ziet de groep naar binnengaan. Hij verzint een list om ook binnen te komen. En het lukt. In zijn hart leeft de gedachte om Jezus te bevrijden als hij er de kans toe ziet. Zo gewoon en onopvallend mogelijk loopt hij over de binnenplaats, maar zijn ogen dwalen steeds naar de verlichte zaal waar hij Jezus ziet staan. Ineens wordt hij bij de mouw gegrepen. Wat is dat?

O gelukkig. Het is maar een dienstmeisje.

‘Hé,’ zegt ze tamelijk luid, ‘Jij was ook bij Jezus.’

O wee! Dit kan gevaarlijk worden. Petrus voelt een rilling over zijn rug gaan, maar hij houdt zich goed.

‘Wie? Ik? Nee hoor! Ik weet niet wat je zegt!’ antwoordt hij koeltjes.

Hij rukt zich los en loopt, niet te vlug, naar de uitgang. Het meisje gaat schouderophalend weer aan het werk. Maar net als Petrus door de deur naar buiten wil gaan, ziet een ander dienstmeisje hem.

‘Wacht eens!’ roept ze. ‘Die daar hoort ook bij Jezus.’

Petrus’ knieën knikken en zijn tong wordt droog.

‘Ik ken die man niet.’ zegt hij schor.

Meer mensen komen aanlopen om te zien wat er aan de hand is.

‘Jaha!’ zeggen ze, ‘Jij hoort er ook bij. We horen het aan je dialect.’

‘Ik zweer het. Ik ken hem niet!’ schreeuwt Petrus nu.

Och, och, wat zit hij in het nauw.

‘Kukelekuuuu!’

Ergens kraait een haan. De ochtend komt eraan. Is het echt nog maar een paar uur geleden dat Jezus dit alles voorspelde?

Petrus hoort die haan. Hij herinnert zich Jezus’ woorden. Driemaal heeft hij Hem verloochend. Wat vreselijk!

Petrus duwt de mensen opzij, wankelt naar buiten en gaat op een stoepje zitten huilen. Heel erg zitten huilen.

‘Jezus, Jezus… Het spijt me zo.’

 

Download PDF