Bijbelverhalen

NT. 16 BARTIMEUS HOUDT ZIJN MOND NIET

Als je in Jericho langs het winkeltje van de pottenbakker Timeüs loopt, hoor je hem altijd zingen. Timeüs is een vrolijke gelovige man met een mooie stem. En als je goed luistert hoor je zijn blinde zoon meezingen. Hoor maar!

‘Rommenoe, rommenoe, Adonai, Israël…’

Timeüs’ voet trapt de draaischijf aan en behendig vormen zijn eeltige handen een prachtige pot. Schuin achter hem, op een bankje zit zijn zoon. Hij vlecht een touw waaraan zijn vader later de potten hangt. Ze zijn haast altijd samen, die twee. Zodra de pottenbakker ook maar even weggaat, klinkt het angstig: ‘Abba, waar ben je, Abba?’

Bartimeüs noemen de mensen hem dan ook. Dat betekent: zoon van Timeüs. Zijn eigen naam wordt nooit genoemd…

 

‘Abba,’ zegt Bartimeüs als het lied uit is, ‘Als u zingt is het net of het licht wordt. Dan vergeet ik alle nare dingen.’

‘Welke nare dingen dan, m’n kind?’

Bartimeüs kijkt zijn vader niet aan, maar heft zijn hoofd op en zoekt met zijn blinde ogen in de richting van het licht.

‘Nou, zoals gisteren bijvoorbeeld, abba. Toen ik even de weg op liep, kwam er zo’n enge wilde hond blaffend op mij af. Daar ben ik zo bang voor… En soms laten jongens uit de buurt mij expres struikelen of ze geven me een appel met een worm erin. Ik hoor ze lachen. O, dan zou ik wel dood willen zijn, abba. Dan is het leven zo donker.’

Timeüs wast zijn handen in een schaal water en droogt ze met een oude lap af. Zijn er tranen in zijn ogen?

‘Kom eens bij mij op de bank zitten.’

Hij pakt een boekrol van de plank en trekt zijn kind tegen zich aan. Bartimeüs betast de rol.

‘Gaat u voorlezen, Abba?’

‘Mmmm!’ antwoordt de pottenbakker. ‘Want over die duisternis, waarvan jij vertelde, staat in deze rol van Jesaja geschreven. Mensen kunnen elkaar zo’n pijn doen, hè? Maar als de messias komt wordt alles weer goed.’

Met zijn warme rustgevende stem leest Timeüs voor. O, het is zo mooi. Als druppeltjes troost vallen de woorden in Bartimeüs’ hart. Hoor! Eens zal de messias komen, een nakomeling van koning David. Eindeloze vrede zal hij brengen. Zou het nog lang duren?

 

Het is jaren later. Bartimeüs is getrouwd en moet de kost verdienen door te bedelen. Elke dag gaat hij dan ook op z’n vaste stekkie bij de poort zitten. En als het even kan, loopt zijn vader met hem mee. Kijk, daar gaan ze… De stok van Bartimeüs tikt tegen de muur en zwaait langs de grond. Een bedelnap en een waterkruik hangen aan de riem om zijn middel. Voordat vader het oude kleed op de grond uitspreidt, kijkt hij goed of er geen slangen zijn.

‘Tot vanavond, hoor!’ zegt hij, ‘Dan kom ik je weer halen.’

‘Een aalmoes, alstublieft!’ vraagt Bartimeüs aan de mensen.

Rinkelend vallen de geldstukjes in zijn schaaltje. ’t Zijn meest kleine muntjes, niet zo veel waard, maar Bartimeüs en zijn vrouw kunnen er net van leven. ‘Een aalmoes, alstublieft!’

Niet iedereen is vriendelijk voor hem. O nee! Soms als het erg druk is en hij een beetje voor aan de weg zit, trappen ze op zijn benen. Dat doet erg zeer. Dan wordt hij nog uitgevloekt ook…

Denkt hij nog wel eens terug aan vroeger, toen zijn vader hem voorlas uit de boekrol? Nou en of. De laatste tijd zelfs steeds meer, want er gaan zoveel geruchten over een rabbi uit Galilea, Jezus genaamd, die grote wonderen doet. Als al die verhalen waar zijn, dan moet hij de messias zijn. O, Bartimeüs zou hem dolgraag willen ontmoeten. En op een dag gebeurt dat ook. Moet je horen!

 

Wat is het vreemd stil op de weg. Waar is iedereen? Bartimeüs, op zijn vaste plaatsje, hoort vanuit de stad een geruis alsof er veel mensen praten. Het komt dichterbij. Plotseling rent een jongen de poort door, schreeuwend: ‘Daar komtie!’

‘Wie?’ vraagt Bartimeüs geschrokken.

Geen antwoord. Steeds meer voetstappen, gepraat en gelach.

‘Wie komt hier langs?’ roept hij, onderwijl wat naar achteren schuifelend.

‘Jezus van Nazaret!’ antwoordt iemand.

Wat?? Bartimeüs verstijft. Jezus? Echt? O, die wil hij ontmoeten. Dit is de kans. Zal hij iemand vragen hem naar Jezus toe te brengen? Nee! Ze zullen hem vast uitlachen en pesten. Hij moet Jezus zelf hebben. Dus begint hij hard te roepen: ‘Jezus, zoon van David, heb medelijden met mij.’

De omstanders schrikken ervan.

‘Stil toch!’ zeggen ze, ‘Hou je mond dicht. Zo mag je Jezus helemaal niet noemen.’

Maar Bartimeüs schreeuwt door: ‘Jezus! Zoon van David!’

Hij durft niet eens op te staan, bang door zijn knieën te zakken van de spanning. En ja hoor! Jezus heeft hem gehoord.

‘Roept hem.’ zegt hij.

Nu zijn de mensen ineens wel behulpzaam.

‘Houdt moed. Sta op! Hij roept je.’ zeggen ze.

Bartimeüs weet genoeg. Hij springt op. Gooit zijn jas af en struikelt met zijn handen tastend voor zich uit naar Jezus toe…

O, denk eens in. Hier is de Messias, waar hij zo naar heeft verlangd. Kon hij hen nu maar zien. Juist nu. Op elke schouder voelt Bartimeüs een warme hand van Jezus.

‘Wat wil je dat ik voor je doe?’ hoort hij Hem zeggen.

Met heel zijn ziel snikt Bartimeüs: ‘Meester, ik wil zien!’

Zou de Heer Jezus niet weten dat hij zo verlangt naar een leven zonder haat en duisternis? Ja toch?

‘Vriend, ga heen. Je geloof heeft je behouden.’ zegt Jezus.

O, nu wordt het zo licht in Bartimeüs’ hart. Nu ziet hij wie Jezus is. Ziet? Ja zeg! Hij ziet hem werkelijk. Hij ziet zijn ogen, zijn jas, zijn handen. Zijn blindheid is genezen. Vol aanbidding knielt hij neer…

 

In de verte komt een oudere man aanrennen. Het is Timeüs. Nog nooit heeft Bartimeüs zijn vader gezien… Wat een prachtig moment.

Even later lopen twee gelukkige mensen te dansen op de weg, de armen om elkaars schouder heen. Timeüs en Bartimeüs zingen Gods lof. En heel Jericho feest mee.

Download PDF