Bijbelverhalen

OT. 62- DAVID WIL DE TEMPEL BOUWEN

Koning David is aan het verzamelen, dat weet iedereen. Hij verzamelt spijkers en koper, hout en goud, edelstenen en zilver. De mensen uit Jeruzalem fluisteren erover onder elkaar.

‘Waar heeft de koning dat voor nodig?’ zeggen ze hoofdschuddend.

‘Gaat hij al weer een paleis bouwen? Hij woont nog maar net in zijn nieuwe paleis…’

Ze zeggen dat hij in zijn vrije tijd vaak zit te tekenen en te overleggen met bouwmeesters. Maar wat? Nieuwsgierig probeert men de persoonlijke slaven van de koning uit te horen. Maar veel wijzer worden ze er niet van. Niemand komt ooit te zien wat David tekent. Een van de slaven, die de spullen moest opbergen in een kist, weet alleen te vertellen, dat het gaat om een bouwwerk met hoge deuren en gordijnen…

Zodra er weer een lading van het een of ander binnenkomt staan er tientallen nieuwsgierige nietsnutten bij de ingang te gluren wat het is…

En waar laat de koning het allemaal? De kelders van het paleis liggen nu al stampvol. Speciale, goed beveiligde schuren worden er bijgebouwd. Ze kunnen de kostbaarheden nauwelijks bevatten. Als een lopend vuurtje gaat het door het land: Koning David is multimiljonair en hij wil nog mooier wonen dan hij al doet. Er komt een gebouw, mooier dan alle paleizen van Egypte.

 

Maar mensen die David kennen weten wel beter. David heeft het heus niet hoog in zijn bol. Hij is alleen erg blij met zijn allerbeste vriend God en voor hem wil hij het aller-, allermooiste huis bouwen dat er maar bestaat.

‘Ik woon in een cederhouten paleis en God, de Grote Bevrijder, mijn Heer, woont in een tent! Daar klopt niks van! Ik ga voor hem een supertempel bouwen, zoals nog niemand ooit ergens heeft gezien.’

Daarom verzamelt hij hout, juwelen en schatten.

“Natan, man van God,’ zegt hij op een keer tegen de profeet Natan, ‘Ik wil voor God een tempel bouwen. Is dat goed?’

Ja, David doet zowat niets of hij vraagt eerst naar Gods wil. Daarom noemt de bijbel hem ook: een man naar Gods hart.

‘Doe wat je hart je ingeeft,’ zegt Natan plechtig, ‘God vindt het goed.’

 

Maar in diezelfde nacht spreekt God tegen zijn hem: ‘Nee, Natan, zeg tegen mijn dienaar David, dat hij voor mij geen huis moet bouwen. Nooit heb ik in een huis gewoond. Ik ging in tent en tabernakel van de ene verblijfplaats naar de andere. Overal in Israël heb ik rondgetrokken en heb ik ooit aan één van de leiders van Israël gevraagd om voor mij een huis te bouwen? Nee toch? Zeg tegen mijn dienaar David: Hoor eens, ik heb je achter de schapen vandaan gehaald om mijn volk te leiden. Ik heb je met van alles en nog wat geholpen en al je vijanden verjaagd en nu ga ik voor jou een huis bouwen, een koningshuis. Niet andersom. Als jij dood bent zullen je kinderen je opvolgen en het koningshuis van David zal voor eeuwig zijn, want er zal zelfs een koning uit je voortkomen die mijn zoon zal heten. Zijn troon zal boven alles zijn en zijn koninkrijk is voor eeuwig!’

Tja, als jij God een cadeautje wil geven, dan geeft de Heer een nog veel mooier cadeau aan jou.

Natan gaat gauw naar David om het schitterende nieuws te vertellen.

Als hij is uitgesproken is David sprakeloos. Het kippenvel staat op zijn armen. Wat een prachtige belofte!!

Zonder zich nog verder om Natan te bekommeren rent hij naar de tent van het heiligdom van God, knielt op zijn gebruikelijke gebedsplek en bidt hakkelend van opwinding, terwijl de tranen over zijn gezicht rollen: ‘Heer, mijn God, wie ben ik, dat u mij zover hebt gebracht… U hebt mij gesproken over de verre toekomst van mijn koningshuis. U hebt mij uitgekozen voorvader te zijn van uw zoon. Wat kan ik verder nog zeggen. U kent mij door en door!… Werkelijk, er is geen andere God als u. Zoals u voor mijn volk zorgt,… Wij zijn voor altijd aan u toegewijd en u bent onze God! Wat een grootse toekomst… U bent het die zegent. U bent gezegend voor altijd… Amen’

 

Na deze gebeurtenis gaat David nog veel meer spullen klaarleggen voor de tempel. Hij is niet meer te stoppen.

Zelf mag hij wel niet de tempel bouwen, want hij heeft teveel bloed aan zijn handen, maar verzamelen voor de bouw mag wel. Na hem zal zijn zoon Salomo regeren, zijn naam betekent vrede. Nu is hij nog klein, maar eens komt de tijd…

Die komende tempel moet zo groots en indrukwekkend worden, dat hij over de hele wereld zal worden geroemd, daarom is er veel werk aan de winkel.

 

‘Klopklopklop,’ hoor je de steenhouwers hakken? Mooie grote stenen voor de tempelmuren…

Zie je het vuur branden waarop de spijkers en klinknagels worden gesmeed?

En daar in de haven meren boten uit Syrië af, volgeladen met boomstammen van cederhout.

Het is een drukte van jewelste. Slaven sjouwen,… de voorraadschuren worden gevuld. En nu weet iedereen in het land waarom. Er komt een tempel voor de Here God.

 

Die beloofde nakomeling van David, die koning van vrede, die Zoon van God genoemd worden zal, is onze Jezus. Wist je dat hij ook  een tempel bouwt voor God? Het is de gemeente, het huis, waarin jij en ik als levende stenen functioneren. Wij hoeven onszelf niet mooi te maken of ons best te doen. Jezus heeft alles al volbracht. Wat een mooi verhaal, hè?

Download PDF